Vroeger wilde ze dierenarts of chirurg worden. Maar vanaf het vmbo leek het haar wel een heel lange weg om daar te komen. Na de havo koos Susan Leeflang daarom voor de opleiding Sport en Bewegingseducatie aan de HAN. “Ik wist helemaal niet wat ik wilde, maar ik houd van sport en vind het contact met mensen heel leuk.” Uiteindelijk bracht het haar na verschillende andere banen op de Mozarthof in Hilversum, een school voor gespecialiseerd onderwijs voor kinderen van 4 tot 18 jaar. Susan geeft les aan 4 tot 12-jarigen.
“In de opleiding Sport en Bewegingseducatie wordt sport gebruikt om aan verschillende doelen te werken. Niet alleen fysieke, maar ook maatschappelijke, sociale of cognitieve. Omdat ik heel breed werd opgeleid, moest ik ook heel veel verschillende stages lopen. Ik heb op de buitenschoolse opvang gewerkt, in een vrouwencentrum, in de gehandicaptenzorg. Ik vond werken met kinderen sowieso altijd leuk.”
Steeds een stapje erbij
“Na mijn opleiding ben ik als medisch sportinstructeur bij een gezondheidscentrum gaan werken. Het begeleiden van mensen met chronische aandoeningen, overgewicht of blessures. Ik heb daar een heel leuke tijd gehad, maar alleen maar bezig zijn met sport ging me op een gegeven moment tegenstaan. Ik heb toen een opleiding gedaan voor gewichtsconsulent en leefstijlcoach. De gespreksvoering, het echt met mensen in gesprek zijn, vond ik heel interessant en dat ben ik naast mijn baan erbij gaan doen. Ik vind het leuk om te studeren en ik heb lang het gevoel gehad dat ik er nog niet was. Daarom heb ik iedere keer een stapje toegevoegd.”
Met de hond in de camper
“Op een gegeven moment besloten mijn vriend en ik het roer om te gooien. Ik heb mijn baan opgezegd, we hebben ons huis verkocht en we zijn met de hond in de camper naar Noorwegen vertrokken. We wilden kijken of we daar misschien konden gaan wonen. We hebben daar drie maanden rondgereisd, bij mensen gewoond, vrijwilligerswerk gedaan. Het is een prachtig land, maar wonen? Nee, dat was het toch niet. We hebben de rest van het jaar door Europa gereisd. Tijdens zo’n reis denk je over van alles na. Bij mij was het niet zozeer dat ik iets heel anders wilde wat betreft werk. Maar ik realiseerde me wel dat puur en alleen het sporten in die werksetting, het voor mij niet was.”
Dit is een bewegingsagoog
Toen ik terug in Nederland was, ben ik gaan werken bij Zorg in Beweging. Zij bieden naschoolse opvang en logeerweekenden voor kinderen met gedragsproblemen of een handicap. Daar heb ik zowel ambulant gewerkt als op de opvang. Daar kwam het vak van bewegingsagoog echt naar voren. Sport inzetten om te werken aan maatschappelijke en sociale doelen. Toen dacht ik: ja, dit is wat een bewegingsagoog is voor mij. In de drie jaar dat ik daar heb gewerkt, kwam ik ook veel in contact met leerlingen van de Mozarthof. Dat vond ik toen al heel leuk.
Het cognitieve plaatje
“Eerst heb ik nog op een orthopedisch dagcentrum in Amsterdam gewerkt. Dat was met kinderen die qua niveau buiten het speciaal onderwijs vallen. Er was heel veel gedragsproblematiek en dat vond ik ontzettend interessant, maar voor mij ging het iets te veel naar de zorgrichting. Het ging vooral om het sociaal emotionele en ik miste het cognitieve plaatje. Er waren wel kinderen die uitstroomden naar speciaal onderwijs, maar ik kon hen niet veel bieden op het vlak van taal en rekenen. Ik kan wel rekenen, maar wist niet hoe ik met hen daarmee aan de slag kon gaan, of hoe ik ze kon ondersteunen.”
Wat zijn de mogelijkheden voor mij?
“Toen heb ik bij de Mozarthof aangeklopt en ben met de directeur in gesprek gegaan. Ik zei: ‘ik ben die en die en heb dit en dat gedaan. Ik kwam vroeger hier al op school en vond hier altijd zo’n prettige sfeer hangen. Deze doelgroep vind ik ook het leukste om mee te werken. Zijn er hier mogelijkheden voor mij?’ Na een paar gesprekken en een aantal dagen meelopen, zeiden ze: ‘je kunt het zij-instroomtraject doen en aan de slag als onderwijsondersteuner. Maar die constructie was voor mij financieel niet haalbaar. Ik dacht: heel jammer, maar dan stopt het dus hier. Toen belden ze terug: ‘er is ook een zij-instroomtraject waarbij je direct voor de klas mag’. Ik dacht alleen maar: yes, let’s go!“
Combi studie en werk
“Ik ben nu nog bezig mijn onderwijsbevoegdheid te halen aan de Hogeschool Utrecht. Het is niet moeilijk maar wel heel veel. Je krijgt ook lessen maar moet vooral veel verslagen inleveren en toetsen maken. Er staat 18 uur per week studiebelasting voor. Het is wel heel flexibel. Je kunt zelf bepalen wanneer je wat volgt en zelf je route uitstippelen. Je hebt verder geen deadlines, behalve de toetsen dan. Dat is heel prettig, maar het vraagt ook een grote eigen verantwoordelijkheid. In combinatie met als beginnend leraar voor de klas staan en een gezin is het wel aanpoten. Maar het motiveert me ook wel heel erg.”
Voor de klas
“Ik vind het heel leuk om voor de klas te staan. Het was wel erg zoeken naar mijn rol. Ook het feit dat je kinderen van veel verschillende niveaus in de klas hebt. Maar je wordt steeds vertrouwder met je rol en ik ga er ook steeds meer van genieten. Je krijgt toch steeds meer handvatten. Ik merk nu al dat ik echt meer kan betekenen dan in mijn eerste jaar. Laatst stond ik voor de klas, ontspannen, met een hand leunend op de kast. En toen dacht ik echt: dit is mijn klas; ze zijn mooie dingen aan het leren en ik mag daar onderdeel van zijn. Dit is wie ik nu ben.”
Speciaal onderwijs
“Het speciaal onderwijs volgt andere leerlijnen dan het reguliere onderwijs. Bij deze leerlingen gaat het vooral over het kunnen functioneren in de maatschappij. Het gaat niet over hoe hoog kan ik straks op de ladder staan. Het gaat om: dit ben ik. Ik ga over mezelf leren en over de wereld om me heen en hoe ik straks mee kan bewegen in deze maatschappij. Ik vind het heel mooi om daaraan bij te dragen. Natuurlijk zijn rekenen en taal daarbij belangrijk. Zonder kun je niet. Maar het gaat vooral heel erg om de basis en de ontwikkeling van de persoon zelf. Daarom trekt het speciaal onderwijs mij het meest.”
Loslaten is soms lastig
“Ik vind het soms moeilijk om los te laten. Ik denk dat dat sowieso moeilijk is als je met mensen werkt. Ik wil iedere dag mijn leerlingen motiveren om te leren. Maar dan moet ik dus ook wel met iets goeds komen. Daar investeer je in. Dan ga je er ‘s avonds toch ook nog even voor zitten. Zal ik het morgen net iets anders doen? Of zal ik toch nog even dit organiseren, zodat we morgen dat kunnen doen? Als je enthousiast wordt, slokt het veel tijd op. Dat komt ook wel omdat ik nog weinig ervaring heb. In het speciaal onderwijs heb je vaak ook nog met zorgelijke thuissituaties te maken. We hebben een maatschappelijk werker en daar mogen we dat aan overdragen, maar waar ligt dan voor mij de grens als leerkracht? Dat vind ik wel eens lastig.”
Kan iedereen het speciaal onderwijs in?
“Ik denk dat als je in het speciaal onderwijs wilt werken, het een groot voordeel is als je ervaring hebt met de doelgroep. Anders is de stap extra groot. Maar het kan natuurlijk wel. Alle leraren zijn verschillend. Iedereen heeft iets anders te bieden. Het belangrijkste is dat je de leerling moet zien. Je moet hier echt kijken naar het individu en het idee loslaten: ik ga nu dit en dat vak geven. De klassen zijn hier niet voor niets heel klein. Dat heeft met gedrag te maken, maar is ook omdat elke leerling andere talenten heeft. Dat is in het regulier onderwijs ook wel, maar hier moet je ze echt proberen in hun kracht te zetten en zien wat ze nodig hebben om zich überhaupt te kunnen ontwikkelen. De basis is: hoe bouw ik een band op met een leerling en hoe creëer ik een veilige plek waar hij of zij zich kan ontwikkelen.”
Samen zijn we 100
“De randvoorwaarden om überhaupt tot leren te komen, daar ben je iedere dag mee bezig. Mijn leerlingen hebben stuk voor stuk iets van mij nodig en het is aan mij om te ontdekken wat dat is.
Ik zoek naar wat de leerling zelf kan en wat ik daaraan kan toevoegen. De een heeft van mij 80 procent nodig en de ander doet het met 20 procent, maar uiteindelijk zijn we samen 100.”